familie
ik loop door
een halfdonkere kamer
naar onze jeugd
zonder iets aan te raken
en zie opeens haar
ze staat stil
te kijken door
de spiegelende winkelruit
haar blauwe jurk
beweegt door een zuchtje
de kleur is zo hemels
dat het lijkt of zij
geen jurk aanheeft
nee, alsof zij geen
lichaam heeft
en toch steekt haar hals
als een marmeren zuil
uit die blauwe jurk
en zijn haar lippen als
van albast, niet koud
maar ongenaakbaar
ziet zij in de weerspiegeling
de tijd zich splijten in
een voor - en na de dood
van een kleinkind
één van de velen die toen
nog verwekt moesten worden …
is hij werkelijk al dood
of slaapt hij nog
in deze halfdonkere kamer