de afgeknipte pofmouwtjes maakten
in ieder geval geen rode striemen meer
in haar zachtblanke blote bovenarmen
ze had er lak aan – anderen
moesten maar naar zich zelf kijken
in de zomerzon verkoelden haar
irisblauwe ogen opkomende verliefdheid
bij haar omringende adonissen
als kleefpasta hingen die aan
haar rokken waar ze - oplichtend -
aandacht trokken en lachten
in haar gedachten sloeg ze die onnozele
aanbidders stuk met een kruisvaarderszwaard
zij voelde meer voor een paard – vooralsnog
een prins in de gedaante van een prinses
was voor later
11-7