Onder de straatlantaren viel de regen verlicht.
Niet in het zicht stonden zij, even verderop
stevig tegen elkaar aan, gezicht tegen gezicht.
Hun tongen smaakten sterk naar zoete drop.
Zij werden nat en warm, terwijl zij daar zo stonden.
Kerkuil en minuten vlogen stil aan hen voorbij.
In de verte blaften hier en daar wat honden.
Het duurde lang voordat hij eindelijk iets zei.
De regen liep als dikke tranen over beider wangen.
Zijn afscheidswoorden hadden iets van, ’t is nu klaar.
Zijn smalle schouders liet hij altijd al wat hangen.
Hij streek nog eenmaal door haar krullend natte haar.
Nu gaan zij op weg naar studies in den vreemde.
De een naar west, de ander naar de Oriƫnt.
Hij was blij dat zij hem niet meer claimde
en zij dacht, o wat was hij toch verwend.
Zijn vliegtuig heeft twee volle uren maar vertraging.
Zij stapt aan boord, bepakt, beladen en doodop.
In hun lijven zit komende tijd nauwelijks beweging,
alleen hun monden kauwen door op zoete drop.
11-2
Ik hou er van zo nu en dan een rijmgedicht te schrijven. Meestal dient het zich van zelf aan. Zo ook bij dit gedicht, waarvan ik na de eerste 2 regels geen idee had hoe het verder zou gaan ...
De 5e strofe schreef ik pas later, toen ik het gedicht al een aantal keer had doorgelezen en vond dat die zoete drop essentieel was en nog een keer moest terugkeren.
Misschien moet ik het gedicht ook zo noemen: zoete drop.